vrijdag 17 juni 2011

Vrijdag 17 juni 2011, een stukje geschiedenis




HVO-Querido ontstaat in 1997 uit een fusie tussen stichting HVO en de prof. dr. A. Querido stichting, respectievelijk maatschappelijke opvang en geestelijke gezondheidszorg. We bestaan uiteraard al langer: Hulp voor Onbehuisden is in 1904 opgericht, RIBW Querido is sinds 1969 actief.

Tjitte Jonker (Dokkum, 1866) meldt zich als 18-jarige bij het dan nog piepjonge Leger des Heils (opgericht in Engeland in 1865 en vanaf 1887 in Nederland actief) in Amsterdam.


In de statuten van 1904 staat het doel van de nieuwe organisatie helder omschreven:

De Vereeniging draagt den naam Hulp voor Onbehuisden. Zij is gevestigd te Amsterdam en stelt zich ten doel in de gemeente Amsterdam aan hen die van huisvesting verstoken zijn tijdelijk onderkomen en zoo mogelijk verdere hulp te verleenen tot het voorzien in eigen onderhoud.

De Vereeniging tracht hare doeleinden te bereiken door het beschikbaar stellen van lokalen waarin gelegenheid tot huisvesting wordt gegeven en voeding wordt verstrekt hetzij om niet, hetzij tegen betaling van eene vergoeding, en voorts door andere wettige middelen die aan het doel bevorderlijk kunnen zijn.

Hulp voor Onbehuisden is haar tijd vooruit wat betreft personeel en fondsenwerving. In die tijd wordt armenzorg vooral gedragen door vrijwilligers, terwijl HvO betaald personeel in dienst heeft.

In 1905 bestaat het personeel van HvO uit zeven mensen: een boekhouder, twee opzichters, een kantoorbediende en drie zusters. En uiteraard de directie.

Begin 1906 nemen ook de mannen hun intrek in het Oude Buitengasthuis.

Op 23 april 1908 bezoekt Hare Majesteit de Koningin-Moeder Emma het Oud Buitengasthuis van Hulp voor Onbehuisden.

Op 30 april 1910 is er een bijeenkomst met een serie benefietconcerten ten bate van Hulp voor Onbehuisden in het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt.

Onder de noemer "Ben ik mijn broeders hoeder?" laat Jonker in 1910 een piepklein boekje het licht zien waarin hij het werk van Hulp voor Onbehuisden onder de aandacht brengt van de Amsterdamse bevolking.

Op 24 december 1910 komt in Nederland de Reclasseringsregeling tot stand, een uitvloeisel van het inzicht dat een goede nazorg een onontbeerlijke aanvulling is op de strafrechtpleging. Deze nazorg bestaat voor een groot deel uit het werk dat Hulp voor Onbehuisden al jaren doet: het zoeken van onderdak en een wekkring.

Op 30 april viert HvO wederom een kinderfeest met de kinderhulpvereniging. In 1912 komen er maar liefst 1200 kinderen opdraven voor de festiviteiten in het Paleis voor Volksvlijt.
Daags daarna geven de kinderen van Hulp voor Onbehuisden een voorstelling in de Hollandse Schouwburg, uiteraard ook met het doel geld voor de vereniging in te zamelen.

Het dagblad De Telegraaf schrijft op 4 juni 1912 een aardig stuk over het Jongenshuis van Hulp voor Onbehuisden.

In een publicatie uit 1913 getiteld Waarom men Hulp voor Onbehuisden dient te steunen? waarin Jonker onvermoeibaar aandacht vraagt voor het werk en de noden van zijn vereniging, duikt voor de eerste maal een logo van HvO op. Naast de lettercombinatie sieren de Andreaskruizen en de keizerskroon van Amsterdam het beeldmerk.

Op 20 mei 1914 opent Hulp voor Onbehuisden het zogeheten Observatiehuis, een voorziening voor tachtig jongens aan de Vosmaerstraat 1 in Amsterdam. Het is een gebouw van de architect Jan de Meijer.
Dagblad Het Volk toont zich op 22 mei enthousiast over het bouwkundig ontwerp van het Observatiehuis.
In de volksmond wordt dit huis al snel 'het huis voor stoute jongens' of 'het tuchthuis' genoemd.

Op 5 februari 1915 bezoekt koningin-moeder Emma het Oud Buitengasthis van HvO, op 19 maart gevolgd door prins Hendrik.

Op 31 januari 1919 schrijft het Nieuws van de Dag over het toenemend aantal bedelende kinderen in de straten van Amsterdam, ondanks de instelling van kinderwetten en voogdijraden. De krant vraagt zich af of er niet iemand is die zich deze problemen aantrekt en aan wil pakken en geeft zelf het antwoord al, die iemand "met al het gezag van zijn goeden naam" is Jonker, hoofddirecteur van Hulp voor Onbehuisden. "Geen mensch in de stad die hem niet kent. Ieder heeft van hem gehoord, maar helaas, niet steeds is naar hem voldoende geluisterd. Wij zouden al een eind op den goeden weg zijn als men dat gedaan had."
"Men zou waarlijk wenschen millionair te zijn om tot den heer Jonker te zeggen: 'Meneer Jonker, ik sta u borg. Laat eens zien wat gij kunt'" besluit het Nieuws van de Dag.

Op 15 december 1921 overlijdt mevrouw J.C. Jonker-Clauzer, oprichtster en hoofd-directrice van Hulp voor Onbehuisden op 49 jarige leeftijd.

Op 6 juli 1922 overlijdt Tjitte Jonker. Daarmee is Hulp voor Onbehuisden in korte tijd zowel haar oprichters als directie kwijt.

In de jaren twintig speelt in de Amsterdamse gemeenteraad regelmatig de vraag wat er moet gebeuren met dakloze gezinnen.

De winter van 1929 levert in Nederland de op twee na ergste koudegolf van de eeuw: van 11 tot 20 februari is de temperatuur in De Bilt gemiddeld -9,7°C. Een week lang vriest het hier elke dag zeer streng, meer dan 15°C onder nul.

Op 18 april 1929 brandt in Amsterdam het grote Paleis voor Volksvlijt af.

Op 14 maart 1936 wordt het nieuwe Nachtasiel voor mannen aan de Weesperzijde officieel geopend.

Als Duitse troepen op 10 mei 1940 ons land binnenvallen, zijn er direct gevolgen voor Hulp voor Onbehuisden. Zo is het Folmina-huis in Houten, in tegensteling tot de plannen, niet geëvacueerd en moet alsnog op stel en sprong worden ontruimd. Het personeel en de meisjes worden per kolenschuit door het oorlogsgebied vervoerd naar Monster.
Mevrouw A. Akkerman, directrice van het tehuis Folmina van HvO beschrijft een maand later haar belevenissen met de jonge bewoonsters in het tijdschrift van de vereniging:


Op dit geïmproviseerde reismiddel ontbrak natuurlijk alle comfort, doch dat kon ons weinig deren. Toen echter de luiken gesloten moesten worden als voorzorgsmaatregel tegen gevaar, werd het wel wat benauwd in ons tijdelijk verblijf. Maar toen we ergens door sluizen varend, kogels over ons heen hoorden fluiten, waren we blij met onze ijzeren beschutting. Dit voorval bracht heel wat opschudding in ons scheepsruim teweeg, doch onze meisjes, onvervaard, hieven een liedje aan en het was opmerkelijk hoe spoedig hierdoor de onrust tot bedaren kwam.

In januari 1945 worden alle jongens van het huis aan de Prins Hendrikkade opgeroepen voor de Arbeidseinsatz in Duitsland. Niemand gaat.

In 1951 adviseren B&W van Amsterdam om het pand aan het Oosteinde 30 geschikt te maken voor het meisjestehuis Folmina.

In 1952 wordt het nieuwe Ministerie van Maatschappelijk Werk opgericht, de KVP-er Van Thiel is hiervan de eerste minister.

In november 1950 doet mejuffrouw Romswinckel, een door HvO aangestelde psychologe, verslag van haar onderzoek bij de kinderafdeling. De resultaten zijn niet mis. De kinderen van HvO vallen op door uniformiteit en gebrek aan levendigheid. Het personeel in de huizen is wel van goede wil maar het ontbreekt hen vaak aan de juiste opleiding. Ook verpleegsters zijn minder geschikt omdat zij geen psychologische scholing hebben, evenmin als doorgaans de leiding van de tehuizen.
Zij stelt voor om groepen niet langer horizontaal (naar leeftijd) in te delen maar te streven naar een verticale opbouw (van verschillende leeftijden).

In 1950 omvat het personeelsbestand van HvO 170 personen.

In 1951 adviseren B&W van Amsterdam om het pand aan het Oosteinde 30 geschikt te maken voor het meisjestehuis Folmina. De verhuizing van de meisjes naar dit nieuwe huis laat uiteindelijk nog tot 1954 op zich wachten.
Tijdens de bespreking van de subsidieaanvraag van HvO voor 1951 in de gemeenteraad dringt de raad er bij B&W op aan HvO zodanig te subsidiëren 'dat het voldoet aan de eisen van deze tijd.'

In september 1951 besluit HvO de term 'ambtenaar' te schrappen en agogisch personeel voortaan 'sociaal werker' te noemen.

De GG&GD heeft bij monde van dr. Brand geklaagd over het niveau van de begeleiding in het Prinses Marijkehuis (capaciteit 156 kinderen). HvO richt een commissie op om een en ander aan te pakken. In een ander verband vraagt de GGGD of HvO niet een ziekenzaaltje wil inrichten op de Weesperzijde waar 'alleenstaande mannen die onverzorgd zijn tijdelijk worden opgenomen.'

Elf jeugdige bewoners van het Jongenshuis kamperen deze zomer in Zuid Limburg 'vrijwel geheel van zelf bijeengespaard geld.'

In de Volkskrant van 17 november 1951 verschijnt een beschrijving van een tafereeltje bij de politierechter met een bewoner van het Manneninternaat van HvO in de hoofdrol. De bewoner behoort tot de ook dan al vrijwel 'uitgestorven groep van zwervers langs 's Heren wegen' aldus het huisorgaan, want 'In onze verzakelijkte en overgeorganiseerde tijd is voor deze rondtrekkende en vaak onmaatschappelijk geworden tramps vrijwel geen plaats meer.'
De rechter uit het artikel raadt de dakloze aan om naar HvO te gaan. 'Hulp voor Onbehuisden', zei de officier, 'is geen gevangenis'. 'Met permissie gevraagd', zei de landloper, 'spreekt u uit ervaring?'

De heer F.H. van Peski neemt (tijdelijk) afscheid van het bestuur van HvO, de heer R.J.M. Steins Bisschop treedt toe.

In 1951 verstrekt HvO 262.178 nachtverblijven en verpleegdagen, gemiddeld 718 mensen per dag.

In 1952 wordt het nieuwe Ministerie van Maatschappelijk Werk opgericht, de KVP-er Van Thiel is hiervan de eerste minister. Deze ziet het als taak van de overheid om de werkzaamheid van het particulier initiatief te stimuleren. Dat is op dat moment koren op de molen van Hulp voor Onbehuisden.
De staatssecretaris van Sociale Zaken, A. van Rhijn, bezoekt op 11 februari de mannenafdeling van HvO aan de Weesperzijde.

Mejuffrouw H.A. Boelen, bestuurslid van HvO sinds 1923, treedt af. Zij wordt opgevolgd door mevrouw C. Ph. Wassink-Van Raamsdonk. Ook gemeentegedelegeerde dr. A. Brand neemt afscheid, zijn plaats wordt ingenomen door dr. K. Ittmann, eveneens directeur van de GG&GD.

Op 10 december organiseert Frits Rolff ten bate van de vereniging opnieuw een revue in Bellevue, deze keer onder de noemer 'Hulpschip HvO'.
Op de Mannenafdeling aan de Weesperzijde geeft de schrijver Willem van Iependaal een voordrachtsavond.
Over deze afdeling verschijnt een reportage in weekblad De Groene Amsterdammer. Uit het jaarverslag van de Mannenafdeling blijkt dat de bewonerspopulatie in toenemende mate heterogeen van samenstelling is. Men huisvest er het 'gehele scala van de asociale mens: de debiel, de psychopaat de drankzuchtige enz. tezamen met mensen van de meest uiteenlopende karakterstructuur. Hierbij komt nog dat de leeftijden variëren van 20 tot 70 jaar en ouder.'

In 1952 verstrekt HvO 282.959 verpleegdagen, gemiddeld 775 mensen per dag. Er werken 180 mensen.

De heer H.A.J. Baanders, bouwmeester en bestuurslid sinds 1939, overlijdt. In 1955 treedt zijn zoon, eveneens architect, toe tot het bestuur van HvO.

Prinses Wilhelmina schenkt 50 gulden naar aanleiding van de paasfolder. De oplage van het maandblad is 5500.

In 1953 verstrekt HvO 277.568 verpleegdagen en overnachtingen, dat is gemiddeld 760 mensen per dag.

Op 13 januari gaat Folmina, een huis voor meisjes van 13 tot 21 jaar, officieel opnieuw open. Na het Utrechtse Houten en de Van Neckstraat in de Amsterdamse Zeeheldenbuurt dit keer aan het Oosteinde 30.

In 1954 bestaat Hulp voor Onbehuisden vijftig jaar. Dit gouden jubileum moet volgens het bestuur worden gevierd alsof er bij de vereniging niets aan de hand is. Maar zoals onze historica Daniëlle Rigter opmerkt in haar boek In het spoor van Jonker, treffen we op de foto's van de feestelijkheden noch in de berichtgeving daarover een spoor van de hoofddirecteur.

In 1954 verstrekt HvO 264.815 nachtverblijven en verpleegdagen, dat betekent zorg voor gemiddeld 725 personen per dag.

In januari 1955 starten de psychiater G.A. Ladee en de psycholoog M.M. Montessori met hun onderzoek naar wenselijkheid van psychiatrische en psychologische hulp ten behoeve van bewoners van HvO.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten